Aanwijzend voornaamwoord


Aanwijzende voornaamwoorden verwijzen nadrukkelijker ergens naar dan andere voornaamwoorden. Vergelijk bijvoorbeeld:

  1. Is Joost er al? Nee, die heb ik nog niet gezien.
  2. Is Joost er al? Nee, ik heb 'm nog niet gezien.

In zin 1 wordt een aanwijzend voornaamwoord gebruikt, in zin 2 een persoonlijk.

Aanwijzende voornaamwoorden kunnen zowel zelfstandig gebruikt worden (zoals in zin 1), als niet-zelfstandig, zoals in: 'Dat meisje kan prachtig zingen.'


Voorbeelden van zinnen met aanwijzende voornaamwoorden zijn:

  • Die boeken moeten nodig opgeruimd worden.
  • Ik zou dat niet zo stellig durven zeggen.
  • Zulke dingen kun je niet ongestraft doen.
  • Wil je deze chocolaatjes, of heb je liever zulke?
  • Zo'n huis is niet voor iedereen weggelegd.