Werkwoord
- Ik ga met de trein naar mijn werk. (eerste persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd)
- De meisjes hebben de hele middag verstoppertje gespeeld. (derde persoon meervoud, voltooid tegenwoordige tijd)
Als in een zin meer dan één werkwoord staat, is een van die werkwoorden het hoofdwerkwoord. De andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden. Het hoofdwerkwoord heeft de vorm van een voltooid deelwoord of het hele werkwoord, ook wel de infinitief genoemd. Het hoofdwerkwoord is onmisbaar; als het wordt weggelaten uit de zin blijft een ongrammaticale zin over. In de tweede zin hierboven kan hebben worden weggelaten: 'De meisjes speelden de hele middag verstoppertje.' (De zin moet wel wat 'omgebouwd' worden: 'De meisjes de hele middag verstoppertje gespeeld' is natuurlijk geen correcte zin.) Zonder spelen is de zin echter niet meer te begrijpen: 'De meisjes hebben de hele middag verstoppertje.' Hebben is hier het hulpwerkwoord. Zinnen met meer dan één hulpwerkwoord zijn ook mogelijk: 'Hij zou zich wel uit zo'n situatie hebben weten te redden' heeft maar liefst vier werkwoorden. Welk is daarvan het hoofdwerkwoord? Daar is achter te komen door de werkwoorden één voor één weg te strepen:
- Hij heeft zich wel uit zo'n situatie weten te redden.
- Hij weet zich wel uit zo'n situatie te redden.
Maak jouw eigen website met JouwWeb